Als dienst longziekten willen wij onze patiënten zo goed mogelijk informeren. Bij een consultatie rijzen er heel wat vragen. We stellen alles in het werk om uw bezoek zo aangenaam mogelijk te maken door de zorgen te bieden die u nodig heeft. Via deze website willen we u reeds meer uitleg geven over de verschillende topics. Het is best mogelijk dat na het lezen van de informatie niet al uw vragen beantwoord zijn. Aarzel dan niet om de artsen of medewerkers van ons team aan te spreken. Zij zijn altijd bereid om u te helpen.
Wij werken in een team maar u behoudt altijd de vrijheid van keuze van arts. Wanneer uw arts afwezig of niet beschikbaar is en u niet kan wachten tot hij/zij terug is, kan u terecht bij een andere arts uit de groep.
Samenwerken betekent
meer onderling overleg zodat de kwaliteit van zorg verbetert. Zeven weten meer dan één.
dat we inzage hebben in elkaars medisch dossier. Bij afwezigheid van uw eigen arts kan een andere arts u dus de gepaste zorg aanbieden. Hij/zij heeft zicht op uw voorgeschiedenis, allergieën, vorige behandelingen, verslagen …
dat we voor elkaar kunnen inspringen in noodgevallen, drukke periodes, vakantie …
dat er voor elke arts meer ruimte komt om bijscholing te volgen, medische literatuur door te nemen, dossiers bij te houden …
een win-winsituatie : voor u als patiënt, en voor de artsen.
Views: 3.315
Wat is Astma?
Astma bronchiale is een ziektebeeld met aanvalsgewijs optredende en vrijwel volledig reversibele luchtwegobstructie. Deze luchtwegobstructie wordt, in wisselende mate, bepaald door spasme van gladde-spiervezels, slijmvlieszwelling en slijmvorming. De grootste hevigheid van de aanvallen duurt in de regel slechts 1-2 uren. Daarna ebt de benauwdheid in een à twee dagen weg. De aanvallen kunnen zich frequent, bijvoorbeeld dagelijks, herhalen of slechts sporadisch, eenmaal per jaar of nog minder, optreden. Sommige aanvallen duren veel langer dan enkele uren. Indien hierbij een etmaal overschreden wordt, spreekt men van status astmaticus. De aanvallen worden echter gewoonlijk gescheiden door een lang- of kortdurend nagenoeg geheel klachten- en symptoomvrij interval. De longfunctie is in het interval vrijwel normaal.
Bij een deel van de patiënten met astma bestaat tevens een duidelijke allergie voor inhalatieallergenen. Men spreekt dan van een extrinsiek of allergisch astma bronchiale.
Met bronchiale astma kan je één of meer van de volgende tekenen en symptomen vertonen:
Kortademigheid
Beklemming op de borst
Piepende ademhaling
Overmatig hoesten
Hoest die je ’s nachts wakker houdt
Test jezelf
Vul deze ASTMA CONTROLE TEST in alleen of samen met uw arts. De test geeft een eerste indicatie van de mate van astmacontrole.
Interstitieel longlijden is een verzameling van ziekten waarbij er een overmatige vorming is van littekenweefsel in het interstitium, de ruimte tussen de longblaasjes (alveoli) en de bloedvaten. De longen zijn een netwerk van luchtwegen met aan de uiteinden longblaasjes of alveolen. Via deze longblaasjes wordt de zuurstof die je inademt naar het bloed gebracht. Wanneer de wanden van de longblaasjes echter verhard zijn (door ontsteking of verlittekening), komt er onvoldoende zuurstof naar het bloed en kom je in ademnood, vooral bij inspanningen.
Het voornaamste symptoom bij interstitieel longlijden is kortademigheid, vooral bij inspanningen. Kortademigheid is echter een vage klacht die heel wat oorzaken kan hebben en dat is één van de redenen waarom patiënten meestal al een hele tijd last hebben voor ze bij de dokter komen. Andere vaak voorkomende klachten zijn een droge hoest en vermoeidheid.
De meest voorkomende vormen van interstitieel longlijden zijn:
Sarcoïdose
Idiopathische pulmonale fibrose (IPF)
Wat is Sarcoïdose?
Sarcoïdose is een ziekte van onbekende oorsprong, waarbij in vele organen een ontstekingsreactie kan optreden met een ophoping van ontstekingscellen (granulomen).
De ziekte heeft verschillende verschijningsvormen. De plaats van optreden en de ernst van het ontstekingsproces bepalen meestal het ziektebeeld. De aandoening kan variëren van (sub)acuut tot een chronisch ziektebeeld. De tijdsduur van het (sub)acute ziektebeeld is meestal niet langer dan twee jaar, de chronische meestal meer dan twee jaar.
Symptomen
De symptomen van sarcoïdose kunnen dus sterk variëren: koorts, gewichtsverlies, moeheid en gewrichtspijnen kunnen de eerste aanwijzingen zijn. Sarcoïdose kan ook zonder klachten of verschijnselen verlopen waarbij de diagnose bij toeval, bijvoorbeeld bij een medische keuring, gesteld wordt naar aanleiding van afwijkingen op de thoraxfoto. De longen worden het meest aangetast. Op een thoraxfoto worden dan vergrote lymfeklieren gezien, soms ook met afwijkingen in de longen zelf. Dit leidt vaak tot klachten van hoesten en soms kortademigheid.
Sarcoïdose komt ook vaak in de huid voor en begint dan met pijnlijke rode verhevenheden, meestal op de schenen, het zogenaamde erythema nodosum, die gepaard gaan met koorts en gewrichtspijnen.
Behandeling
De behandeling van de ziekte is slechts in een minderheid van de gevallen noodzakelijk. Om ernstige klachten als kortademigheid, koorts of gewrichtspijnen te onderdrukken worden wel corticosteroïden (prednisolon) voorgeschreven maar wordt toch vooral gereserveerd voor patiënten met ernstige longafwijkingen of ernstig gestoorde longfunctie. Bij het chronische verloop is soms langere of kortere tijd een behandeling nodig met corticosteroïden of ontsteking-remmende-middelen (niet steroïden anti-inflammatoire geneesmiddelen = NSAID).
De meeste mensen met een sarcoïdose herstellen spontaan binnen 1 – 2 jaar. Dit komt voor in 70 – 80% van de gevallen. Bij 10-15% van de gevallen gaat het acute stadium over in een chronische.
Allergie is de meest voorkomende chronische ziekte en steeds meer mensen hebben er last van. Allergie is een reactie van het menselijk afweersysteem (het immuunsysteem) op stoffen van buitenaf waar het lichaam normaal gesproken niet heftig op reageert. De stoffen die bij mensen zo’n heftige reactie kunnen veroorzaken, noemen we allergenen. Bekende allergenen zijn bijvoorbeeld gras- en boompollen (hooikoorts), huisstofmijten, huisdieren en voedsel.
Allergenen zijn in principe onschadelijke stoffen die van buiten het lichaam afkomstig zijn. De meeste allergenen bestaan uit eiwitten die gewoon in de natuur voorkomen. Nadat deze stoffen het lichaam zijn binnengekomen (via de neus, de mond en/of de huid) kunnen ze, bij mensen die daarvoor gevoelig zijn, allergische klachten veroorzaken.
Prikkels
Naast allergene prikkels komen ook niet-allergene prikkels voor. Deze worden door andere stoffen dan allergenen veroorzaakt en kunnen ook klachten geven bij mensen die daarvoor gevoelig zijn. De niet-allergene prikkels zijn onder te verdelen in:
Prikkelende stoffen die worden ingeademd (bijvoorbeeld tabaksrook, parfum, baklucht)
Prikkelende stoffen die worden ingenomen (bijvoorbeeld sommige toevoegingen aan voedingsmiddelen)
Mensen met een allergie reageren vaak ook extra sterk op niet-allergene prikkels, het slijmvlies raakt namelijk eerder geïrriteerd dan bij mensen die niet allergisch zijn, dit heet hyperreactiviteit. Het is soms moeilijk te zeggen of een reactie een allergische reactie is of hyperreactiviteit, de klachten kunnen erg sterk op elkaar lijken.
Vaak reageren mensen die allergisch zijn voor bijvoorbeeld gras- en/of boompollen ook op bepaalde voedingsmiddelen, met name groenten en fruit. Dit komt omdat de structuur van het stukje stuifmeelkorrel dat de allergische reactie veroorzaakt overeenkomt met bepaalde, specifieke voedselstructuren. Omdat het immuunsysteem niet in staat is om deze zogenaamde allergenen van elkaar te onderscheiden kan er een allergische reactie ontstaan. Dit heet kruisreactiviteit. Mensen die allergisch zijn voor graspollen, boompollen, huisstofmijt of latex reageren bijvoorbeeld vaak op bepaalde voedingsmiddelen.
Er zijn verschillende factoren van invloed op het ontwikkelen van een allergie. Van een aantal factoren zoals erfelijkheid, hygiëne en leefsstijl is bekend dat ze in meer of mindere mate effect hebben op het ontstaan van een allergie. Toch is er vooral nog heel veel niet bekend over dit onderwerp. Erfelijkheid speelt een belangrijke rol bij het wel of niet ontwikkelen van een allergie. Komen allergieën in de familie voor, dan heeft het nageslacht een grotere kans op allergische klachten. Hoe meer gezins- of familieleden allergisch zijn, hoe groter de kans dat de baby ook last krijgt. Maar ook als er in de familie geen allergieën voorkomen kan de baby een allergie ontwikkelen.
The potential problems associated with lung diseases and air travel are well recognised. Most people with lung conditions are now able to safely enjoy the benefits of air travel if they plan their provisions in advance.
In this database, airlines are listed alphabetically, detailing their individual oxygen policies for passengers. Contact details, including website address and Twitter usernames, are provided for you to give feedback directly to the airlines.
Meer informatie over voorzorgsmaatregelen zijn hier te vinden.
Algemeen
COPD of chronisch obstructief longlijden is een chronische longziekte die gekenmerkt wordt door luchtwegontsteking, luchtwegvernauwing en afbraak van longweefsel. Personen die lijden aan COPD hebben last van kortademigheid. Dikwijls is er ook een hoest waarbij meestal ook fluimen worden opgegeven.
COPD is een ziekte die steeds verder evolueert, die grotendeels onomkeerbaar en daarom ongeneeslijk is. Toch kan er heel wat gedaan worden om de ziekte te bestrijden en de longschade en de klachten te beperken. Vandaar het belang van een snelle herkenning en een krachtdadige aanpak. Deze aanpak bestaat uit preventie (rookstop en vaccinaties), het opstarten van medicatie en het beperken van andere problemen die dikwijls samengaan met COPD.
Cijfers over COPD
In België wordt geschat dat ongeveer 680.000 personen lijden aan COPD. Daarvan zijn er ongeveer 300.000 met een gekende diagnose COPD. De andere helft heeft COPD zonder dat zij dit zelf weten. COPD is de vijfde doodsoorzaak ter wereld en zal in de toekomst nog verder klimmen op de lijst van belangrijkste doodsoorzaken.
Chronische bronchitis of longemfyseem:
COPD is een verzamelnaam. Het omvat onder meer chronische bronchitis en longemfyseem. Deze losse termen worden minder vaak gebruikt. Chronische bronchitis duidt op een chronische ontsteking van de bronchiën (de vertakkingen van de luchtpijp naar de longen). Daardoor wordt er meer slijm aangemaakt dat moet worden opgehoest. Naast deze ontsteking is er ook progressieve vernauwing van de kleinere luchtwegen zodat ademhalen moeilijker wordt. Bij longemfyseem gaan er langzaam steeds meer longblaasjes verloren. De longblaasjes zorgen ervoor dat zuurstof kan worden opgenomen. Hoe minder longblaasjes er zijn, hoe moeilijker dit wordt.
Symptomen
Kortademig zijn: kortademigheid is een van de symptomen van COPD en betekent dat u snel buiten adem bent. In het begin van de ziekte is dat vooral bij stevige lichamelijke inspanning, maar later kunnen de kleinste dingen u kortademig maken, zoals de trap oplopen of uzelf aankleden.
Hoesten: hoesten een van de symptomen van COPD. Hoesten komt vaak voor bij deze longaandoening, omdat er veel slijm in de luchtwegen wordt geproduceerd. Hoesten is een natuurlijke reactie van het lichaam om het slijm weg te krijgen. De typische hoest bij beginnende COPD wordt door veel mensen ook wel een rokershoest genoemd.
Slijmproductie: personen met COPD produceren veel meer slijm in de luchtwegen. Een gezonde luchtweg zorgt normaal voor een spontane verwijdering van deze slijmen. Bij COPD lukt dit minder goed en moet u vooral hoesten om de slijmen te verwijderen. Meestal zijn de slijmen helder wit of gelig. Gekleurde fluimen en bloed in de fluimen kan wijzen op infectie of andere aandoening en rapporteert u best aan de huisarts.
Andere symptomen: een veel voorkomende klacht bij COPD is benauwd zijn of het continue gevoel te hebben van een tekort aan lucht. Sommige hebben een piepende ademhaling. Heel wat patiënten klagen ook over vermoeidheid vooral na beperkte inspanningen. Daarnaast is er dikwijls angst en ongerustheid.
Een apneu is een ademstop tijdens de slaap gedurende ten minste 10 seconden. Het lichaam detecteert deze ademstop en de hersenen geven een signaal om wakker te worden, hetgeen men zich al dan niet herinnert. Deze verstoring van de slaap ten gevolge van de ademstop noemt men een arousal.
Iedereen heeft wel eens een apneu tijdens zijn slaap. Maar het is pas wanneer deze vaak en lang voorkomen, dat ze een bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid.
Daarom wordt het aantal apneus (volledige ademstop) en hypopneus (gedeeltelijke ademstop) per uur slaap bepaald. Deze apneu-hypopneu index (AHI) wordt gebruikt om de ernst van het slaapaneu in te schatten. Bij een AHI tussen 5-15/u spreekt men van mild slaapaneu, bij een AHI van 15-30 van een matig slaapapneu en men spreekt van ernstig slaapapneu bij een AHI > 30/u.
Hoe gaan we te werk?
Bekijk de volgende instructiefilm:
Welke vormen van slaapapneu komen voor?
Het Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) wordt veroorzaakt door een toeklappen van de ademweg thv keelholte. Gedeeltelijk toeklappen van de keelholte veroorzaakt een turbulentie van de luchtstroom, die het weke verhemelte en andere structuren aan het trillen brengt, hetgeen snurken veroorzaakt. Indien bij het snurken de luchtverplaatsing naar de longen afneemt, spreekt men van hypopnoe. Indien de luchtweg volledig toeklapt en de luchtstroom stopt, spreekt men van een apneu. Zowel apnoe’s als hypopnoe’s kunnen aanleiding geven tot zuurstofgebrek in het bloed.
Het Centraal Slaapapneu Syndroom (CSAS) wordt veroorzaakt door een falen van de hersenen in het geven van impulsen naar de ademhalingsspieren. Daardoor worden er geen ademhalingsbewegingen uitgevoerd. De keelholte is hierbij normaal doorgankelijk voor lucht.
De derde vorm van slaapapneu is een mengvorm van OSAS en CSAS: zowel een obstructie van de ademweg als een falen in het prikkelen van de ademhalingsspieren.
Risicofactoren
Een aantal factoren kunnen bijdragen tot slaapapneu.
Zwaarlijvigheid (o.m. vetweefsel in halsgebied)
Genetische aanleg
Leeftijd
Gebruik van alcohol, slaap- en kalmeermiddelen
Roken
Chronische luchtwegirritatie, oedeem
Slaaphouding: rugligging
Obstructie van de neusholte
Obstructie van de keelholte (vergrote amandelen, vergrote huig)
Nekomvang
Aangezichtsvervormingen
Hormonale- en stofwisselingsaandoeningen (na de menopauze komt apneu bv. meer voor)
Symptomen
Tekenen die wijzen op een slaapapneusyndroom zijn onder meer:
ademstilstanden tijdens de slaap, gevolgd door luid gesnurk en/of woelen
zwaar snurken
wakker schrikken met verstikkingsgevoelens
ochtendhoofdpijn
slaperigheid overdag
prikkelbaarheid
concentratieverlies, vergeetachtigheid
nachtzweten
droge mond of pijnlijke keel bij het ontwaken
vaak moeten plassen ’s nachts
Waarom is slaapapneu gevaarlijk?
Slaperigheid
Meestal beletten apneuperioden dat er voldoende diepe slaap is en ook te weinig droomslaap. Door het voortdurend wakker schieten wordt ook de continuiteit van de slaap verstoord. Dit is de reden waarom apneu leidt tot slaperigheid, concentratiestoornissen en geheugenverlies overdag. Hierdoor is er onder andere een verhoogd risico op verkeers- en arbeidsongevallen.
Hart- en vaatziekten
Slaapapneu wordt algemeen beschouwd als een risicofactor voor hart- en vaatziekten. Er is een duidelijk verband aangetoond tussen slaapapneu en verhoogde bloeddruk, alsook tussen slaapaneu en hartritmestoornissen (oa voorkamerfibrillatie). Bovendien bestaat een verhoogd risico op hartzwakte, hartinfarct of beroerte.
Hoe wordt de diagnose van slaapapneu gesteld?
De diagnose wordt gesteld op basis van een gespecialiseerd slaaponderzoek (polysomnografie) in een slaapcentrum. Tijdens de slaap worden diverse lichaamsfuncties gemeten.
De hersenactiviteit via een elektroencefalogram (EEG)
De horizontale en verticale oogbewegingen via een electroöculogram (EOG) gemaakt.
De spieractiviteit wordt gemeten met een electromyograaf (EMG).
De luchtstroom door neus en mond
De borst- en/of buikbeweging worden gemeten met behulp van een band om borst en buik.
De hartfunctie met een elektrocardiogram (ECG) gemaakt.
Zuurstofverzadiging van het bloed gemeten.
Slaaphouding
Meting snurkgeluiden
Behandeling
Algemene maatregelen
Alcohol voor het slapengaan, slaap- en kalmeermiddelen moeten vermeden worden. Rugligging tijdens de slaap wordt best vermeden. Bij zwaarlijvigheid zal een dieet worden voorgesteld.
CPAP
Een veel gebruikte behandeling is een behandeling met nasale CPAP (afkorting van continuous positive airway pressure – continue positieve druk via de neus). Tijdens de nacht wordt via een masker voortdurend lucht in de neus en keel geblazen met een kleine compressor die naast het bed staat. Hierdoor ontstaat een overdruk in de keel waardoor het toeklappen van de keel verhinderd wordt.
MRA of Mondapparaatje
Voor mildere vormen van slaapapneu kan een speciaal mondapparaatje (Mandibulair repositie apparaat of MRA) volstaan zoals ook bij hardnekkig snurken wordt gebruikt. Het wordt over de tanden geschoven en houdt de onderkaak naar voren tijdens het slapen.
Chirurgische behandeling
In geselecteerde gevallen wordt soms ook een heelkundige behandeling voorgesteld. De resultaten van UPPP (uvulo-palato-pharyngoplastiek of chirurgische wegname van de huig, de amandelbogen en een deel van de wand van het keelslijmvlies) zijn doorgaans bevredigend voor snurken, maar veel minder voor apneu.
Een andere techniek is de maxillo-mandibular advancement osteotomie (MMA) waarbij boven- en onderkaak naar vóór geplaatst worden. Hierdoor ontstaat een ruime verbreding van de keelopening, hetgeen het dichtklappen van de keel tijdens de slaap bemoeilijkt, zoniet onmogelijk maakt. Dit is een ingrijpende operatie die vooral in aanmerking komt voor patiënten met een onderontwikkelde onderkaak.
Andere behandelingsmethoden
Er wordt geëxperimenteerd met diverse technieken zoals elektrostimulatie van de tongspieren, maar deze technieken zitten nog in een experimenteel stadium.
Wat is longkanker?
Longkanker is een kwaadaardig gezwel in de longen, dat zich snel kan verspreiden naar andere lichaamsdelen. Er zijn grosso modo twee grote soorten longkanker, afhankelijk van hoe de cellen er onder de microscoop uitzien: kleincellige en niet-kleincellige. De twee soorten groeien vaak op een andere manier en worden ook anders behandeld.
Kleincellige longkanker wordt soms ook oat cell cancer genoemd. Deze kanker groeit over het algemeen sneller dan niet-kleincellige longkanker en kan ook sneller uitzaaien naar de lymfeklieren en andere organen zoals de hersenen, de lever en de botten. Niet-kleincellige longkanker komt vaker voor dan kleincellige: ongeveer 85% van de longkankers zijn niet-kleincellig.
Symptomen
De meeste longkankers veroorzaken geen symptomen in een vroeg stadium, waardoor de ziekte pas laat ontdekt wordt, vaak als er al uitzaaiingen zijn. De volgende symptomen kunnen wijzen op longkanker: een aanhoudende hoest, constante pijn in de borst, kortademigheid, heesheid, bloedfluimen, gewichtsverlies of een vaak terugkerende longontsteking of bronchitis. Deze symptomen zijn niet specifiek voor kanker: er zijn ook andere ziekten met gelijkaardige symptomen.
Diagnose
De arts kan röntgenfoto’s van de longen laten nemen (ook thoraxfoto genoemd) of scans. Er zijn verschillende soorten scans:
Bij een CT-scan of computertomografie worden er met röntgenstralen gedetailleerde doorsneden van het lichaam genomen.
Een MR-scan of MRI (magnetic resonance imaging) is een scan waarbij met een sterke magneet beelden van het inwendige van het lichaam gemaakt worden.
Bij een PET-scan (positron emission tomography) wordt een kleine hoeveelheid radioactieve vloeistof ingespoten die voornamelijk opgenomen wordt door kwaadaardig weefsel. Zo worden de tumor en eventuele uitzaaiingen beter zichtbaar.
Biopsie
Ter bevestiging van de diagnose is altijd een biopsie nodig. Bij een biopsie wordt met een kleine ingreep een stukje weefsel (biopt) uit de long verwijderd. In het laboratorium wordt onderzocht of het weefsel kwaadaardige cellen bevat. Weefsel wegnemen kan met een flexibel kijkbuisje door de luchtpijp (bronchoscopie, EBUS) of met een naald (naaldbiopsie of longpunctie).
Aan de hand van de hierboven beschreven onderzoeken kan de arts het stadium van de ziekte vaststellen, dat is de mate waarin de ziekte zich in het lichaam heeft uitgebreid. De arts houdt hierbij rekening met de grootte van de tumor, de eventuele doorgroei van de tumor in het omringende weefsel (T = tumor) en de aanwezigheid van uitzaaiingen in de lymfeklieren (N = nodus) en/of organen elders in het lichaam (M = metastasen op afstand). Voor niet-kleincellige longkanker onderscheiden we vier stadia. Ze worden aangeduid met Romeinse cijfers van I (beginstadium) tot en met IV (vergevorderd stadium).
Behandeling
De behandeling van longkanker wordt besproken en gepland in een overleg waarbij specialisten van verschillende disciplines en idealiter ook de huisarts betrokken zijn. Dit team van artsen (MOC), elk vanuit zijn of haar eigen expertisedomein, houdt voor de keuze van de behandeling vooral rekening met de uitgebreidheid van de tumor en de algemene conditie van de patiënt. De behandelend arts bespreekt het behandelingsvoorstel vervolgens met de patiënt. In overleg met de patiënt legt de behandelend arts de uiteindelijke behandeling vast.
De meest toegepaste behandelingen bij longkanker zijn een operatie (chirurgie), een behandeling met medicijnen (chemotherapie) en bestraling (radiotherapie). De behandelend arts zal meestal een combinatie van deze verschillende methoden adviseren, afhankelijk van de aard, de locatie en de uitgebreidheid van de tumor, de algemene conditie en de leeftijd van de patiënt.
Als de ziekte vroegtijdig ontdekt wordt, zal de specialist, afhankelijk van het type longkanker, de locatie en de uitgebreidheid van de tumor, wellicht een curatieve behandeling voorstellen. Dat is een behandeling die gericht is op de genezing van de patiënt.
Bij andere longkankerpatiënten is de ziekte echter niet meer te genezen, maar is een therapie toch nog mogelijk. Het doel van deze behandeling is dan de ziekte zolang mogelijk onder controle te houden. Men noemt dit een palliatieve behandeling. Een palliatieve behandeling is gericht op het remmen van de ziekte, het verminderen van de klachten en het zo veel mogelijk voorkomen van complicaties, zoals infecties, bloeding en pijn. Bij een palliatieve behandeling staat de levenskwaliteit centraal.
Een longontsteking of pneumonie is een ernstige infectieziekte die het longweefsel aantast. Pneumonie wordt zowel door virussen als door bacteriën veroorzaakt. Een longontsteking moet men altijd ernstig nemen. De meeste mensen genezen probleemloos door een korte behandeling met een antibioticum, maar sommigen moeten opgenomen worden in het ziekenhuis. Het kan zelfs fataal aflopen. Vooral ouderen en mensen met een chronisch gezondheidsprobleem of een verzwakt immuunsysteem zijn kwetsbaar. Neem onmiddellijk contact op met een arts als u symptomen van longontsteking opmerkt.
Longontsteking was vroeger een belangrijke doodsoorzaak bij jongvolwassenen, maar gezonde mensen herstellen tegenwoordig binnen twee tot drie weken. Het herstel van het bacteriële type begint binnen een paar uur na het begin van de antibioticabehandeling. Longontsteking kan echter fataal zijn bij hele jonge kinderen, ouderen en mensen die al ziek zijn of met een verzwakt immuunsysteem. Sommige vormen van longontsteking worden bovendien steeds moeilijker te behandelen door de toenemende resistentie van de ziekteverwekkers tegen antibiotica. Hierdoor is longontsteking de meest voorkomende fatale ziekenhuisinfectie.
Een pneumonie ontstaat meestal nadat micro-organismen door inademing in de longen zijn terechtgekomen. Het kan gaan om micro-organismen afkomstig van andere mensen die drager zijn van het virus of de bacterie. Maar sommige van die micro-organismen (zoals de pneumokok en de stafylokok) bevinden zich van nature in onze mond en keel. Ze doen daar geen kwaad, tenzij in geval van een verminderde weerstand. Soms wordt de infectie door het bloed naar de longen gevoerd of verspreidt de infectie zich rechtstreeks uit een nabijgelegen ontsteking naar de longen.
Symptomen
Bij een longontsteking ontwikkelen zich meestal al na enkele uren ernstige symptomen. De symptomen kunnen variëren naargelang de precieze verwekker.De belangrijkste symptomen zijn:
pijnlijke hoest
fluimen, soms geelgroen of bloederig,
koorts of een te lage temperatuur,
borstpijn, die erger wordt bij het inademen,
kortademigheid,
moeizame ademhaling,
versnelde polsslag,
soms hoofdpijn,
delirium of verwardheid,
Bij bejaarden kunnen de typische symptomen ontbreken. Bij bejaarden kunnen verwardheid of sufheid op een longontsteking wijzen. Sommige van deze symptomen kunnen ook bij andere ziekten voorkomen (bv. griep, bronchitis, bronchiolitis, astma, longembolie, tuberculose…). Wanneer de arts een longontsteking vermoedt, zal hij dan ook meestal een longfoto of een CT-scan laten maken. Ook zullen fluimen en bloed in het labo worden onderzocht om vast te stellen welk micro-organisme pneumonie veroorzaakt. Bij de helft van de patiënten met pneumonie kan echter niet precies worden vastgesteld welk micro-organisme de ziekteverwekker is.
Wat moet u doen bij deze symptomen?
➔ Het is een SPOEDGEVAL! Waarschuw onmiddellijk een arts of ambulance. Wacht op hulp in zittende of halfzittende houding.
Evenwicht in mijn behandeling.
Behandeling met antistollingsmiddelen is absoluut noodzakelijk.
Uw behandeling is van groot belang en moet regelmatig door een arts gecontroleerd worden, zodat u geen problemen krijgt met overdosering.
Vertel aan iedere professionele zorgverlener dat u antistollingsmiddelen gebruikt: arts, apotheker, tandarts, verpleegkundige, kinesist, podoloog…
Gebruik nooit andere geneesmiddelen zonder overleg met uw arts of apotheker (bijv. aspirine, ontstekingsremmers).
Breng uw arts op de hoogte van veranderingen in uw lichaamsgewicht (misschien moet uw behandeling dan aangepast worden).
Respecteer de door uw arts voorgeschreven behandelingsduur.
Stop nooit met de behandeling zonder overleg met uw arts.
Goede gewoonten voor elke dag!
Zorg voor een goede hygiëne om de kans op herhaling van trombose te beperken en om de terugstroom van bloed naar het hart te verbeteren.
Naast de antistollingsbehandeling is het dragen van steunkousen of steunpanty’s (klasse III) bijzonder belangrijk.
Begin er zo snel mogelijk mee en blijf ze dragen tot 2 jaar na de trombose om herhaling te voorkomen. Tegenwoordig zijn deze kousen heel modieus en comfortabel. Praat erover met uw apotheker.
Tijdens een vliegreis die langer dan 4 uur duurt, is het noodzakelijk om de steunkousen te dragen. Sta regelmatig op uit uw stoel en drink veel water. Weinig lichaamsbeweging is een risicofactor voor het optreden van veneuze trombo-embolie.
HET IMMUUNSYSTEEM EN DE LINK MET KANKER
Waarvoor dient ons immuunsysteem?
De functie van het afweersysteem (immuunsysteem) is om ons lichaam te beschermen tegen vreemde of gevaarlijke stoff en die ziektes kunnen veroorzaken. Deze ziekteverwekkers kunnen van buitenaf het lichaam binnendringen (vb. bacteriën, virussen), maar kunnen ook
in ons eigen lichaam ontstaan (vb. kankercellen). Het immuunsysteem wordt geactiveerd van zodra het vreemde cellen opmerkt. Het immuunsysteem herkent of cellen vreemd zijn of niet aan de eiwitten (antigenen) die zich op de oppervlakte van deze vreemde cellen bevinden.
Hoe kan ons immuunsysteem kankercellen identifi ceren?
T-lymfocyten (T-cellen) behoren tot ons immuunsysteem en spelen een belangrijke rol in de eliminatie van kankercellen. Zij scannen als het ware de oppervlakte van alle cellen om te kijken of de antigenen op de oppervlakte van de cel abnormaal zijn of niet.
Voor de cellen van ons eigen lichaam zullen de T-cellen de antigenen op het oppervlak niet als vreemd aanzien en normaal gezien dan ook niet aanvallen en vernietigen.
Wanneer een cel kwaadaardig wordt, verschijnen op het celoppervlak nieuwe antigenen die niet door de T-cellen worden herkend. De T-cel zal deze nieuwe antigenen, ‘tumorantigenen‘ genoemd, als vreemd beschouwen en deze kankercellen in bedwang houden of vernietigen door oa. cytotoxische stoff en af te scheiden.
HOE ONTSNAPT KANKER AAN HET IMMUUNSYSTEEM?
Aangezien ook personen met een gezond immuunsysteem kanker kunnen ontwikkelen, is het duidelijk dat ons immuunsysteem niet altijd in staat is de kankercellen te herkennen en te vernietigen. Kankercellen kunnen verschillende mechanismen gebruiken om aan de controle van het immuunsysteem te ontsnappen.
Het immuunsysteem herkent de kankercellen wel, maar is niet krachtig genoeg om ze te vernietigen.
Kankercellen worden niet altijd door het immuunsysteem herkend.
Kankercellen kunnen stoff en afgeven, waardoor het immuunsysteem misleid wordt en de kankercellen niet gaat aanvallen.
Hoe kunnen kankercellen ons immuunsysteem misleiden?
Naast de receptoren waarmee ze abnormale cellen kunnen identificeren, hebben de T-cellenook receptoren op hun oppervlakte met een remmende functie: de PD-1 receptor.
PD-1 receptor dient als een soort natuurlijke rem die ervoor moet zorgen dat de T-cel niet overactief wordt en onterecht cellen gaat aanvallen.
Wanneer de PD-1 receptor gaat binden met een PD-L1 eiwit aan de buitenzijde van deandere cel, wordt een stopsignaal gegeven en zal de T-cel op inactief worden gezet.
Kankercellen kunnen het immuunsysteem misleiden door onterecht stopsignalen te geven. Dit doen ze door bijvoorbeeld PD-L1-eiwitten aan hun buitenzijde te plaatsen. Als de PD-1 en de PD-L1 binden treedt de rem in werking en zal de T-cel de kankercel met rust laten.
Sommige kankercellen hebben veel PD-L1 eiwitten aan hun oppervlak waardoor ze gemakkelijk het immuunsysteem kunnen misleiden.